Artikelen

Brief staatssecretaris van Financiën over toekomstig stelsel box 3

Publicatiedatum: 3 oktober 2022

Op 29 september jl. heeft de staatssecretaris van Financiën een uitgebreide brief gestuurd aan de Tweede Kamer, waarin hij ingaat op het toekomstige box 3-stelsel.

In de brief worden vijf onderdelen behandeld. In het eerste onderdeel worden de vermogenswinstbelasting en de vermogensaanwasbelasting met elkaar vergeleken. In het tweede deel wordt ingegaan op de mogelijkheid om binnen een vermogensaanwasbelasting het daadwerkelijke rendement op onroerende zaken te belasten. Als derde gaat de staatssecretaris in op de mogelijkheid om  bij een vermogensaanwasbelasting rekening te houden met inflatie. In het vierde onderdeel komt een aantal overige toezeggingen aan bod. Als laatste gaat de staatssecretaris in op de planning en invoering van het nieuwe box 3-stelsel.

1. Vermogenswinstbelasting of vermogensaanwasbelasting

De staatssecretaris overweegt twee hoofdopties om het box 3-stelsel vorm te geven. Enerzijds wordt een vermogenswinstbelasting overwogen. In dat geval wordt de volledige waardemutatie belast in het jaar waarin een vermogensbestanddeel wordt verkocht. De andere hoofdoptie is een vermogensaanwasbelasting. Bij deze variant wordt de waardeontwikkeling per jaar belast. Volgens de staatssecretaris verschillen de stelsels slechts voor wat betreft het moment waarop de belasting is verschuldigd. In beide varianten is de verschuldigde belasting over de totale bezitsperiode gelijk.

In de brief weegt de staatssecretaris de twee methodes tegen elkaar af. Het voordeel van een vermogenswinstbelasting is, dat het aansluit bij het realisatiebeginsel. De vermogensmutatie is bij verkoop daadwerkelijk omgezet in euro’s. Bij een vermogensaanwasbelasting daarentegen wordt geheven over nog niet gerealiseerd inkomen. Bij een vermogensaanwasbelasting kan dan ook de situatie ontstaan dat een belastingplichtige belasting is verschuldigd over een waardestijging die in toekomstige belastingjaren verdampt. Een vermogensaanwasbelasting vraagt om een ruimere en meer frequentere verliesverrekening dan een vermogenswinstbelasting. Met verliesverrekening kan immers worden bewerkstelligd dat de belasting over de gehele bezitsperiode gelijk is aan die bij een vermogenswinstbelasting.

Een nadeel van de vermogenswinstbelasting is dat deze variant een prikkel geeft om winsten uit te stellen en de aandelen die op verlies staan juist te verkopen. Dit kan economisch verstorend werken. Een vermogensaanwasbelasting wordt daarentegen gezien als relatief weinig verstorende vorm van belastingheffing. Wel kan een vermogensaanwasbelasting leiden tot liquiditeitsproblemen bij belastingplichtigen. Immers, de belasting moet worden betaald over vermogensaanwas die nog niet is gerealiseerd. Uit onderzoek blijkt echter dat het overgrote deel van belastingplichtigen met niet-liquide vermogensbestanddelen niet wordt geconfronteerd met betalingsproblemen. Tot slot is van belang dat bij een vermogensaanwasbelasting de aangiftes grotendeels vooraf kunnen worden ingevuld door de Belastingdienst. Bij een vermogenswinstbelasting moet de belastingplichtige zelf een goede administratie bijhouden, bijvoorbeeld van de aanschafwaarde en de gemaakte kosten.

2. Opties om binnen een vermogensaanwasbelasting het werkelijke rendement op onroerende zaken te belasten

In de brief gaat de staatssecretaris in op het belasten van onroerend goed. Zo wordt de vraag opgeworpen hoe de directe inkomsten, zoals inkomsten uit verhuur, pacht en erfpacht, belast gaan worden. De staatssecretaris laat onderzoek doen naar de vraag of het invoeren van een huurregister een goede optie is om gebruikt te worden als informatiebron voor de vooraf ingevulde aangifte (VIA). Daarnaast wordt in de brief besproken wat de beste optie zou zijn om indirect rendement op de onroerende zaken te belasten. Meer specifiek rijst de vraag bij welke waarde moet worden aangesloten. De enige realistische mogelijkheid lijkt om aansluiting te zoeken bij de WOZ-waarde. Nadeel hiervan is dat de WOZ-waarde steeds wordt vastgesteld een jaar na het belastingjaar waarop de WOZ-waarde betrekking heeft. De WOZ-waarde per 1 januari 2023 wordt bijvoorbeeld pas in 2024 vastgesteld. Tot slot rijst de vraag hoe de waardeontwikkeling moet worden belast. De staatssecretaris heeft zes varianten uitgewerkt, waarvan hij drie varianten het meest kansrijk acht. Een van de drie kansrijke methoden is het belasten van de waarde op basis van een forfaitair rendement. De andere twee varianten sluiten aan bij de WOZ-waarde om de waardeontwikkeling vast te stellen.

3. Mogelijkheden om binnen een vermogensaanwasbelasting en binnen de overbruggingswet rekening te houden met inflatie

In de brief overweegt de staatssecretaris verder de mogelijkheid om rekening te houden met inflatie. Twee mogelijkheden worden aangedragen als alternatief voor een belasting op het nominale werkelijke rendement. De eerste variant betreft het nominale rendement te corrigeren met de inflatie. Zo wordt het reële rendement belast. Ten tweede wordt een belasting op het nominale werkelijke rendement voorgesteld met een noodrem voor uitzonderlijk hoge inflatie. Zo wordt slechts rekening gehouden met inflatie, indien deze uitzonderlijk hoog is, bijvoorbeeld indien de inflatie 4% of meer bedraagt. In overige gevallen wordt dan geen rekening gehouden met inflatie. Nadeel van het rekening houden met inflatie is dat het stelsel complex wordt gemaakt voor de burger en de uitvoering bij de Belastingdienst.

4. Overige aspecten vermogensaanwasbelasting

De staatssecretaris besteedt in de brief ook aandacht aan de mogelijkheid om belasting te ontwijken door bijvoorbeeld ‘box-arbitrage’. De staatssecretaris verwacht dat de prikkel tot arbitrage met invoering van het nieuwe box 3-stelsel aanzienlijk zal afnemen, omdat belasting wordt geheven over het werkelijke rendement en niet over een forfaitair rendement. Op sommige punten is het aanhouden van vermogen in box 2 volgens de staatssecretaris toch fiscaal aantrekkelijker. Een voordeel is dat de winst pas op een later moment wordt genoten dan bij een vermogensaanwasbelasting. Tot slot acht de staatssecretaris de kans klein dat belastingplichtigen hun vermogen in het buitenland zullen stallen. Immers, een binnenlands belastingplichtige wordt belast voor zijn wereldinkomen. Het stallen van vermogen in het buitenland heeft zodoende geen effect op de rendementsgrondslag in box 3.

In de brief geeft de staatssecretaris nog een beschouwing over hoe de vrijstelling voor kunstvoorwerpen moet worden toegepast. Hieruit blijkt dat deze vrijstelling voor kunst ook in het toekomstige stelsel nog als uitgangspunt geldt.

5. Onderzoeksrapport en tijdpad

Het kabinet heeft na extern onderzoek besloten de invoering van het nieuwe stelsel uit te stellen tot 2026. Oorzaken die de invoering vertragen zijn onder andere de ICT-capaciteit en onvoldoende fiscale expertise bij de Belastingdienst. Daarnaast heeft het wetgevingstraject vertraging op gelopen als gevolg van rechtsherstel. Het nieuwe stelsel zal meer vragen van de belastingplichtigen, de ketenpartners en de verandercapaciteit binnen de Belastingdienst. Het plan is om het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2024 aan te bieden aan de Tweede Kamer, zodat de wet per 1 januari 2026 in werking kan treden.

Stel uw vraag aan een specialist

Wilt u meer informatie over dit onderwerp? Neem dan contact met ons op.

Paul van Gelderen

Tax advisor

Paul van Gelderen has extensive experience as a tax consultant for wealthy families. He has worked at Zantboer & Partners (again) since 2020, where he advises on asset structuring and estate planning. His particular area of interest is art and charities (and advising on them), and he regularly publishes articles on these matters. Paul is a member of the estate planning specialist group of Dutch Register of Tax Advisers and is currently training to be a mediator.

Contactformulier

  •  *
  •  *
  •  *
  •  *
  •  *