Op 6 oktober heeft Minister De Jonge van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het wetsvoorstel ‘afschaffing verhuurderheffing’ ingediend bij de Tweede Kamer. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, verdwijnt de verhuurderheffing per 1 januari 2023.
De verhuurderheffing volgde uit de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en trad in werking op 1 januari 2014. Op grond van deze wet zijn verhuurders met meer dan vijftig huurwoningen in de sociale of gereguleerde huursector een verhuurderheffing verschuldigd. Het hoofddoel van de regeling was het genereren van budgettaire opbrengst. Daarnaast had de heffing tot doel de verhuurders in het sociale en gereguleerde segment te beïnvloeden. Via heffingsverminderingen werden verhuurders geprikkeld om door de overheid gewenste investeringen te doen, zoals het verduurzamen van de woningen.
Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel beschikt de corporatiesector op middellange termijn over onvoldoende middelen om de opgaven rond nieuwbouw, renovatie en verduurzaming te kunnen realiseren. Het afschaffen van de verhuurderheffing is volgens de Minister een doeltreffend instrument om de financiële middelen op een beter niveau te brengen. De afschaffing geeft volgens de Minister ruimte om te blijven inzetten op investeringen in de huidige woningvoorraad, verduurzaming en nieuwbouw.
Met het afschaffen van de verhuurderheffing vervallen ook de heffingsverminderingen. Om gebruik te kunnen maken van heffingsverminderingen hebben de verhuurders een definitieve investeringsverklaring (DIV) nodig. Hiervoor konden de verhuurders gerealiseerde investeringen aanmelden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Slechts wanneer een definitieve investeringsverklaring is afgegeven door RVO vóór 1 oktober 2022, kan de heffingsvermindering worden verrekend met de heffing van dit jaar. Verhuurders die vanaf 1 oktober 2022 projecten voltooien, kunnen geen heffingsvermindering toepassen over het jaar 2022.